SYBREN POLET (1924-2015)
Sybren Polet (pseudoniem voor Sybe Minnema), dichter, prozaschrijver, essayist, werd in 1924 te Kampen geboren. Op vijftienjarige leeftijd maakte hij zijn eerste buitenlandse reis op een kustvaarder van zijn oom, naar Finland; op de terugreis brak Wereldoorlog II uit, zijn eerste wereldervaring. Tijdens de oorlogsjaren leerling aan de Hervormde Kweekschool in Zwolle. Na zijn examen in 1944 was hij, om aan de Duitse arbeidsdienst te ontkomen, grondarbeider in de Noord-Oostpolder, waar hij samen met de hele populatie werd opgepakt om in Duitsland tewerkgesteld te worden. In Meppel gevlucht en ondergedoken, eerst in een boerderij in de omgeving van Kampen, daarna thuis achter een kast in de textielwinkel van zijn ouders en in een ruimte onder de vloer elders.
In zijn onderduiktijd heeft de jonge Polet veel gelezen, o.a. de hele Ibsen, veel poëzie, psychologie, Kierkegaard en Nietzsche en verder De bekentenissen van Rousseau, een boek dat een grote indruk op hem maakte. Daarnaast oriënteerde hij zich op veel andere gebieden, onverzadigbaar nieuwsgierig als hij was en zou blijven.
Na de oorlog brak hij met het gereformeerde geloof van zijn ouders. Angstdromen dat hij toch weer in de kerkbanken zat. Ook jarenlange angstdromen waarin hij achtervolgd werd door de Grüne Polizei tijdens zijn avondlijke wandelingen in de verduisterde stad. Korte tijd onderwijzer. Studie m.o. Nederlands (half afgemaakt).

Volgde een langdurige psychische inzinking, waarin hij weinig anders deed dan poëzie schrijven. (Zijn eerste gedichtjes schreef hij op dertien-, veertienjarige leeftijd. Daarvoor -praktisch sinds de tijd dat hij zelf boeken kon lezen- had hij zich voorgenomen "verhaaltjesschrijver" te worden en hij had toen vergeefs geprobeerd ze zelf te schrijven.)
Nam tenslotte -weg van alles- vrijwillig de vlucht naar Zweden, het welvaartsland dat toen veel zwerflustigen trok -aanvankelijk met de bedoeling om als free lance-correspondent van Het Vrije Volk artikelen te schrijven, maar omdat handwerk meer opbracht werd hij in Stockholm bordenwasser en fabrieksarbeider. Daar ontmoette hij ook wie zijn levensgezel zou worden Cora, die zich later als vertaler Cora Polet zou gaan noemen.

Met het geld dat ze in Zweden verdienden gingen de Polets aan de zwerf door het naoorlogse Europa, Noord-Afrika, de Sahara en verbleven enige tijd op de toen nog elegische Canarische Eilanden. Inmiddels was Sybren Polet gedebuteerd, in het literaire tijdschrift 'Podium', 1949.
De Polets vestigden zich in Amsterdam, de stad die de dichter voortaan zijn geboortestad -met terugwerkende- kracht zou noemen, of ook wel zijn hergeboortestad. Kort na hun terugkomst werd Polet gevraagd tot de redactie van 'Podium' toe te treden en in de volgende tijd leerde hij Paul Rodenko en andere dichtende generatiegenoten kennen, die weldra de Vijftigers genoemd zouden worden.
Vanaf die tijd wijdde Polet zich geheel aan de literatuur. Vertaalde om den brode, schreef kritieken en deed radiowerk. Cora Polet nam een baan aan als secretaresse en werd naderhand vertaler, voornamelijk uit het Zweeds. Het vrije beroep van beiden stelde hun in staat veel te reizen, wat ze altijd zijn blijven doen. Vertalingen van Sybren Polet uit die tijd: onder meer Strindberg en Ibsen en Zweedse poëzie. Verder stelde hij een bloemlezing samen uit de moderne poëzie in vertaling, 1900-1950, destijds internationaal gezien de eerste in zijn soort; aan het boek werkten een groot aantal dichters mee. Ook verschenen van zijn hand twee bloemlezingen SF-verhalen -de eerste in Nederland- die later collector's items werden; De stenen bloedzuiger en De vuurballons (1957), science fiction zou een van Polets inspiratiebronnen blijven.

In 1957 verscheen ook Polets eerste eigen prozawerk, De steen, een sprookjesroman voor "volwassen kinderen en onvolwassen ouders", en in 1961 zijn eerste experimentele prozawerk Breekwater, dat het begin zou zijn van een lange Lokien-cyclus, genoemd naar de hoofdfiguur Lokien Perdok en daarom wel 'Loki(e)niade' genoemd.

Nadat zijn derde bundel, Geboortestad (1958) de Jan Campert-prijs ontving, raakten zijn activiteiten in een stroomversnelling en nam ook zijn productie toe, die wat bekendheid betreft culmineerde in zijn meest gelezen roman Mannekino (1968); eraan vooraf ging nog Verboden tijd (1964). Enkele van zijn boeken zouden, samen met het latere De sirkelbewoners (1970) tot oprechte verbazing van de schrijver 'cultboeken' genoemd worden.
Inmiddels was er een nieuwe generatie dichters opgestaan die Polet ('eenzame ingenieur van de poëzie') als hun 'grote voorganger' beschouwde (o.a. Hans Verhagen en C.B. Vaandrager) en die zich weldra als tegenstanders van de Vijftigers zou ontpoppen.

Begin jaren zestig ontplooide Polet naast zijn literaire werk een meer sociaal gerichte activiteit. De onzekerheid van het schrijversbestaan inspireerde Adriaan Morriën en hem tot het ijveren voor een subsidiesysteem dat het de auteurs mogelijk zou maken een groot deel van hun tijd of alle tijd aan het schrijven te wijden, een activiteit die door de aansluiting van een grotere groep schrijvers uitmondde in de oprichting van Het Fonds voor de Letteren. Middelerwijl was er een groeiende weerstand ontstaan tegen het literaire experiment, vooral tegen het onconventionele proza, waarvan ook zijn werk deel uitmaakte.

Als tegenwicht tegen de voortschrijdende restauratie besloot Polet een bloemlezing samen te stellen uit het experimenterende proza. Hij koos voor de term Ander proza (1978), omdat dit de minst pretentieuze was.
De bloemlezing bevatte werk van negentien Nederlandse en Vlaamse schrijvers en werd voorafgegaan door een historische inleiding over het genre. Aanvallen op zijn werk volgden elkaar op en aan Xpertise en de experts en het rode lampje, evenals aan een boek met essays over zijn werk, De liternatuur van Sybren Polet (1980), -literatuur als natuur- werd nauwelijks aandacht besteed. Waarop de schrijver besloot voorlopig niet meer te publiceren. Voor het zover kwam waren er nog verschenen -naast verzameld toneelwerk, Adam X en andere spelen, een verzamelbundel sprookjes Een heel klein mannetje (1978),- de essaybundel Literatuur als werkelijkheid, Maar welke? (1972), bekroond met de Busken Huet-prijs, de bundel notities Crito, ik ben de literatuur nog een haan schuldig (1986) en de dichtbundels Persoon/Onpersoon (1971) (Herman Gorter-prijs 1972), Illusie & illuminatie (1975) en Taalfiguren 1 & 2 (1983).
Ook toen Polet niet meer publiceerde bleef hij wel schrijven en na een lange luwteperiode lagen er een stuk of zes, acht werken gereed.

Het teruggetrokken verblijf in Amsterdam werd onderbroken door lange, avontuurlijke reizen -de Polets bezaten een motor home in Verenigde Staten- en een door een verblijf als writer-in-residence aan de Universiteit van Austin, Texas; het jaar erop volgde een gasthoogleraarschap aan de Universiteit van Tilburg.

In 1993, na zeven jaar, verscheen er nieuw werk: De creatieve factor, kleine kritiek der creative (on)rede, een standaardwerk over het inventieve denken, waaraan de schrijver jaren had gewerkt (Wereldbibliotheek) en een ander theoretisch werk, Tussen de zwarte en de witte pagina. De voorgeschiedenis van het moderne proza (2003), (Uitgeverij IJzer).

In 1994 zag een nieuwe verhalenbundel het licht, Het gepijnigde haar, in snel tempo gevolgd door o.a. De andere stad (1994) en Stadgasten (1997), werk waarvoor Arjan Peters Polet in De Volkskrant `de meest eigentijdse schrijver van Nederland' noemde.

Bij Wereldbibliotheek verscheen na enkele grondige herschrijvingen ten slotte zijn grote prozawerk De hoge hoed der historie (1999), dat zeer goed ontvangen werd en ook wel Polets 'magnum opus' werd genoemd. In de eenentwintigste eeuw volgen dan de verzamelbundel Gedichten 1998-1948 (2001)en Luchtwegen.Nergenswind (2003).

In 2003 ontving Sybren Polet voor zijn hele oeuvre de Constantijn Huygens Prijs als `een late kroon' op zijn werk, aldus de Standaard der Letteren.

De grote Lokien-cyclus werd omstreeks deze tijd afgesloten met twee kleinere delen, De dag na de vorige dag (2004) en Bedenktijd (2007). Laatste verhalenbundels: Veldwerk (2001) en De gouden tweehoek, dat naast nieuw prozawerk een keuze uit eerdere verhalenbundels behelsde (2011). Autobiografisch proza bevatten de drie delen Een geschreven leven (2004, 2005, 2005). Volgen nog in rap tempo de dichtbundels Avatar.Avader (2006), Binnenstebuitenwereld (2008), Donorwoorden (2010) en Virtualia. Teletonen (2012). Donorwoorden werd gekozen tot een van de drie beste bundels van 2010 en een gedicht eruit tot `gedicht van het jaar'.

In 2014 verschenen de laatste werken van Polet, Het aaahh en ooohh van de verbonaut (poëzie) en de essaybundel De noodzaak van het overbodige. Alle tezamen omvat Polets oeuvre ruim vijftig titels.

Sybren Polet overleed op 19 juli 2015, 91 jaar oud.


  • IN MEMORIAM NOS
  • IN MEMORIAM DE VOLKSKRANT
  • IN MEMORIAM VPRO
  • IN MEMORIAM NRC
  • IN MEMORIAM NRC2
  • IN MEMORIAM TSUM
  • IN MEMORIAM SHOW.NL
  • IN MEMORIAM DE BEZIGE BIJ
  • IN MEMORIAM LITERATUURPLEIN
  • IN MEMORIAM KNACK
  • IN MEMORIAM NU.NL
  • IN MEMORIAM LETTERENFONDS
    IN MEMORIAM Uitgeverij Wereldbibliotheek:

    Op 19 juli 2015 is de nestor van de naoorlogse literatuur overleden. Sybren Polet, geboren als Sybe Minnema, debuteerde in 1946 met de dichtbundel "Genesis", en sloot zijn poëtisch oeuvre in 2014 af met "Het aaahh & ooohh van de verbonaut". Daarnaast schreef hij talloze verhalen, essays en romans. Al stond hij vooral bekend als pleitbezorger van ‘het andere proza’, een literaire richting die het experiment in de literatuur voorstond, toch bereikte hij met de veelvuldig herdrukte en in diverse talen vertaalde roman Mannekino ook een breed lezerspubliek. Tijdens zijn werkzame leven heeft Sybren Polet zich jarenlang ingezet voor het Fonds voor de Letteren. In 1973 kreeg hij de Busken Huetprijs voor zijn essaybundel "Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?" en in 2003 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.