LITERAIRE PRIJZEN
BUSKEN HUETPRIJS 1973
Sybren Polet
[Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?]


advies kommissie
P. Rodenko, F. Sarneel en A.L. Sötemann


De vier essays verzameld in de bundel Literatuur aIs werkelijkheid. Maar welke? [De Bezige Bij, Amsterdam 1972] zijn niet alleen verhelderend voor de positie en de ontwikkeling van Sybren Polet als romanschrijver en dichter, ze zijn het niet minder voor de positie en de ontwikkeling van de literatuur zelf in Nederland [en de omringende landen]. Allerwegen staan zin en funktie van schrijven, schrijverschap en literatuur ter diskussie. In die diskussie mengt zich de essaybundel van Sybren Polet, gedecideerd zonder leerstellig te zijn. Tekenend is al meteen, dat, wat hij ook in de maatschappij veranderd zou willen zien, - en hij maakt er geen geheim van dat dit niet weinig is -, hij toch positie kiest in het hart van de literatuur. Men herkent in zijn strategie al gauw de schrijver van een konsekwent gekonstrueerde romanreeks [de Lok i n a de] waarbinnen toch zoveel variatie mogelijk bleek. Doordachte konstruktie en niet gemakkelijk uit te putten inventiviteit kenmerken ook zijn beschouwingen, met name het titelstuk dat door toevoeging van een uitgebreid maar zeer leesbaar notenapparaat een soort dubbelgestalte ontwikkelt, die op enige afstand doet denken aan al die spiegeleffekten die aan de Lokien-romans hun bijzondere schittering gaven, een konsekwentie trouwens, zowel in de romans als in de essays, van een handig bespeelde dualiteit in het literaire realisme. Het debat over de pretenties van dit realisme is al oud. Voor Polet kan het niet meer nastreven dan de opbouw van strikt fiktionele werkelijkheid, niet zonder hoop en vertrouwen overigens dat die realiteit parallel en komplementair komt te staan tav. de buitenliteraire werkelijkheid, waarnaar ze als beeld, niet als afbeelding, verwijst. Om dat te kunnen, in de tweede helft, bijna het derde kwart van de twintigste eeuw, zou ze tot nog toe niet of onvoldoende geëxploreerde middelen moeten aanwenden die door nieuwe visies op de wereld zijn vrijgemaakt: kort samengevat zou ze naar open vormen moeten toewerken, in personages en hun relaties, door middel van beelden en projekties, in in- en aanvulmodellen en exempelen, en om daarbij niet in de vindingen van onze kultuurfase te blijven steken beveelt hij daarbij het perspektivisch denken aan, dat nieuwe vrijheid geeft aan de verbeelding, zoals het even goed een prikkel is voor het intellekt. Met deze suggesties is Polet ook in staat als een soort proef op de som een heldere kritiek te geven van de belangrijkste thans vigerende strukturen in onze literatuur.
Daar komt bij dat de genoemde middelen niet zo maar worden gepresenteerd als een twintigste-eeuwse ars poëtica, maar dat de vier essays er ook de doorlopende demonstratie van zijn. Voor wie vertrouwd is met de problematiek van literatuur in ons tijdperk, zijn de beschouwingen van Literatuur als werkelijkheid Maar weIke? dan ook bevrijdende en stimulerende lektuur. De kommissie heeft in het essayistisch werk uit 1972 geen geschrift kunnen vinden dat in representativiteit en schrijfvermogen deze beschouwingen evenaart. Zij beveelt daarom eenstemmig Literatuur als werkelijkheid. Maar welke? aan voor bekroning met de Busken Huetprijs 1973.